Gebedsonderwijs van Jezus!

Schriftlezing: Hebreeën 4:14-16; 5:7-9 - Lucas 11:1-13
Datum: 13 maart 2019
Download PDF


1. Aarzeling bij kinderlied

Moeten we dat lied nog wel blijven zingen? Tijdens een evangelisatieweek van Dabar stelde hij aarzelend die vraag. Elke ochtend na het bijbelverhaal en het zingen van enkele liederen praatte het team nog wat na. Moeten we het nog wel blijven zingen? Hij doelde op het lied dat vaak gezongen werd, omdat de kinderen het zo mooi vonden: ‘Bid en u zal gegeven worden. Zoekt en gij zult vinden. Klopt en de deur zal voor u opengaan. Hallelu, halleluja’. Hij had er moeite mee en vragen bij. Anderen keken hem verbaasd aan. Het is toch een mooi lied? Waarom zouden we het niet zingen? Het is tenslotte een tekst uit de Bijbel. Een belofte van Jezus zelf. Ja maar, zei hij, brengen we de kinderen niet in verwarring met dit liedje. Straks als ze ouder worden. Nu zingen ze het lied vol overtuiging, maar als er dan later in hun leven verdrietige dingen gebeuren, als ze te maken krijgen met ziekte of zorgen, wat dan? Als ze bidden om genezing en de ziekte blijft. Als ze zoeken en niet vinden. Kloppen, maar er gaat geen deur open? Zullen ze dan niet gaan twijfelen? Zullen ze dan de woorden van de Here Jezus niet gaan wantrouwen?

Daar wilde hij de kinderen voor behoeden. In zijn eigen leven worstelde hij ook met deze woorden van Jezus. Hij had het idee dat hij klopte op de deur van God, zonder dat deze openging.

2. Aarzeling bij bidden

Je kunt met deze vragen worstelen. Misschien herkent u of jij die vragen ook wel. Er zijn momenten dat we intens dankbaar en verwonderd zijn, omdat we verhoring van ons gebed meemaken. Er zijn ook momenten dat voor ons gevoel het antwoord van God uitblijft. Die spanning tussen verhoorde en onverhoorde gebeden, die is zo moeilijk vaak. Waarom de ene keer wel, de andere keer niet. Het kan ons verlammen. Het kan ons belemmeren in het gebed. Terwijl we ook wel beseffen hoe belangrijk bidden is. In die spanning staan we als gelovigen.

Laten we met de vragen die er leven in ons hart, samen kijken naar het onderwijs dat Jezus over het gebed geeft.

3. Een open vraag: bidden kun je leren

Het onderwijs dat Jezus geeft over het gebed, komt op uit een vraag van een van zijn leerlingen. Ongetwijfeld waren zij mensen die wisten wat bidden was. Ze waren opgegroeid in een cultuur waarin gebed belangrijk was. Als kind hadden hun ouders hen geleerd te bidden. En zeker ook nu ze de Here Jezus volgden, zochten ze de omgang met God. En toch was er iets wat hen opviel. Telkens als zij Jezus zagen bidden, merkten ze verschil met hoe zij baden. Was het de overgave waarmee Jezus bad? Was het de intensiteit waarmee Hij bad? Was het Zijn vertrouwen op Zijn Vader, dat hen trof? Hoe het ook zij, Jezus bad op een manier die zij niet kenden. Vandaar de vraag: Here, leer ons bidden. Zoals Johannes dat met zijn leerlingen had gedaan, wil Jezus ons ook onderwijs geven.

Bidden kun je dus leren. Dat veronderstelt het onderwijs van Jezus. Als ouders maken wij onze kinderen met het gebed vertrouwd. Eerst doen we het ze voor, later doen ze het zelf. Hoe meer je het oefent, hoe meer je groeit in het gebed. Niet in de zin dat je gebed steeds beter wordt, maar wel eerlijker, opener naar God toe, misschien ook met meer vertrouwen. Jezus geeft dus gebedsonderwijs aan Zijn leerlingen. Wat leert Hij hen? Drie dingen om precies te zijn.

4. De juiste prioriteit (vs. 1-4)

Het eerste dat Jezus zijn leerlingen leert, is het gebed dat wij kennen als het onze Vader. Lucas heeft niet de uitgebreide versie van Mattheus, maar een kortere vorm. Wat opvalt aan dat gebed is natuurlijk de aanhef. Jezus leert Zijn discipelen bidden tot God als hun Vader. Wanneer u bidt, zeg dan: ‘Onze vader’. In vers 13: ‘uw Hemelse Vader’. De aanhef zet de toon. Jezus leert zijn discipelen God aan te spreken als hun Vader in de hemel. Net zoals Hij dat zelf ook steeds deed. Mat. 11:25: Ik dank u, Vader, Heer des hemels en der aarde. Joh. 17:1: Vader, de ure is gekomen, verheerlijk uw Zoon. In Getsemane: Mc. 14:36: Abba, Vader, alles is u mogelijk, neem deze drinkbeker van mij weg. Bij zijn sterven. Luc. 23:46: Vader, in uw handen beveel ik mijn geest. Het hogepriesterlijk gebed. Net zoals Jezus sprak met God als Zijn Vader, zo mogen zijn leerlingen ook met God omgaan. God is hun hemelse Vader.

Zo God aanspreken moet voor de discipelen wel schokkend geweest zijn. God is immers heilig, vol majesteit, de Schepper van hemel en aarde, de Verhevene, de Gans Andere. Zijn heiligheid staat in schril contrast met de onheiligheid van ons mensen. Wie zijn wij om Hem zomaar als onze Vader aan te spreken. Toch mag het. Want Jezus leert het ons. Als Hij het ons voordoet, mogen wij het ook doen. Als Hij het ons voorzegt, mogen wij Vader zeggen tegen de Here God.

Dat even over de aanhef. Maar er is nog iets in dit gebed belangrijk, en dat is de volgorde, de prioriteit. Als je goed naar het gebed kijkt, gaan de eerste drie beden over God en de volgende drie beden over wat wij nodig hebben. Eerst gaat het over de Naam, het Koninkrijk en de wil van God. Pas in de tweede plaats over onze noden: brood, vergeving en hulp van God in de geestelijke strijd. Met dit gebed wijst Jezus ons dus op wat prioriteit moet hebben in ons gebed. God. Zijn plan. Zijn Koninkrijk. Zijn wil. Dat moet op de eerste plaats staan. Dan komt er ruimte voor wat wij nodig hebben.

Ik denk dat dit belangrijk is. Vaak beginnen we onze gebeden met wat wij nodig hebben. Zorg. Noden. Vragen. Die zijn ook niet onbelangrijk. Ze doen er ook toe voor God. Je mag Hem er ook om vragen. Maar Jezus leert ons bij God te starten. Bij al die dingen die voor Hem belangrijk zijn. Dat Zijn naam, dat is wie Hij is, onder de mensen bekend wordt. Dat wat in de hemel realiteit is, ook op aarde zal gebeuren. Dat Zijn wil en niet de onze voorrang krijgt. Wie bij God start, komt als vanzelf bij de mens uit. Omgekeerd is dat vaak niet het geval. Zo bidden leert je vanuit Gods perspectief te kijken naar de dingen die je zelf belangrijk vindt. Dat zuivert het gebed en geeft het de juiste richting.

5. Onbeschaamde volharding (vs. 5-10)

Het tweede wat Jezus leert gaat over volharding in het gebed. Maar dan niet voor jezelf, maar juist voor anderen. Zeg maar: volharding in de voorbede. Jezus maakt het duidelijk aan de hand van een voorbeeld. Stel dat iemand laat op de avond onverwacht bezoek krijgt. Het is donder geworden en er klopt een vriend bij hem aan. Vermoedelijk iemand die op doorreis is. In het Oosten reisde je bij voorkeur in de vroege ochtend of late avond, vanwege de warmte. De man ontvangt zijn vriend, maar heeft niets om voor te zetten. Daarom gaat hij naar kennis of buurman toe. Hij klopt aan en vraagt om brood. Stel nu, zegt Jezus, dat die vriend zou antwoorden: ‘Val me niet lastig, de deur zit op slot, mijn kinderen en ik zijn al naar bed. Ik kan nu niet opstaan.’ Iets wat zomaar kan voorkomen, want in armere gezinnen liggen ouders en kinderen in een en dezelfde kamer vaak te slapen. Als je dan ’s nachts de deur zou opendoen, zou iedereen wakker worden. Een heel gedoe. Dat wil hij voorkomen. Maar de man buiten blijft aandringen. Je moet me helpen. Hij houdt zo sterk aan dat het bijna gênant is. Uiteindelijk opent hij de deur en zijn vriend die aanbelt, krijgt waar hij om vraagt.

Nu kunnen verhalen altijd verkeerd verstaan worden. Jezus bedoelt natuurlijk niet te zeggen, dat we God moeten vergelijken met die vriend die in huis is, en niet echt bereid is om te hulp te komen. Dat is niet het beeld dat we van God moeten hebben. God lijkt in de verste verte niet op die vriend. Daarom voegt Jezus er ook aan toe: Bid, en u zal gegeven worden. Zoekt en u zult vinden. Klop en u zal opengedaan worden. Tot drie keer geeft Jezus een stellige belofte. Hij wil zijn discipelen ervan overtuigen, dat het zin heeft op bij hun Hemelse vader aan te kloppen.

Het gaat in de gelijkenis om de man die buitenstaat. Hij houdt vol, net zo lang tot hij krijgt waar hij om vraagt. Hij klopt immers niet voor zichzelf aan, maar ten behoeven van een ander, een reiziger die bij hem te gast is. De gelijkenis gaat over voorbede. Jezus wijst zijn discipelen op hun priesterlijke taak: het gebed voor anderen, voor mensen in nood. Wanneer zij bij ons aankloppen en radeloos zijn, wanneer wij niets hebben om hen voor te zetten, mogen wij ons tot God wenden. En dat mogen we doen met de zekerheid dat Hij onze voorbede zal verhoren en ons niet met lege handen zal laten staan. We doen nooit tevergeefs een beroep op Hem! Dat is het laatste punt dat Jezus aanreikt.

6. God is een goede Vader! (vs. 11-13)

Als een zoon aan zijn vader om brood vraagt, zal deze hem toch geen steen geven? Of als hij om een vis vraagt, een soort aal, dan krijgt hij toch geen slang? Of als hij om een ei zal vragen, dan geeft zijn vader hem toch geen schorpioen? Welke vader zal zo iets doen? Jezus stelt hier het beeld aan de orde dat wij van God hebben. Hij zal ons nooit iets geven dat slecht is voor ons. Hij zal ons nooit bedriegen en iets geven wat ons schade kan doen. God is een goede Vader.

Maar let even op: Jezus zegt hier niet, dat die vader het verzoek om brood, een vis of een ei, zal inwilligen. Dat we altijd krijgen waar we om vragen. Nee, Jezus zegt niet dat Hij ons altijd geeft waar we om vragen. Wel dat Hij ons niet bedriegen zal en kwaad zal doen. Daarvan mogen we in het gebed tot de Vader in de hemel zeker zijn. Hij is betrouwbaar!

Maar er is één ding dat de Vader wel altijd zal geven, zegt Jezus. En dat is de Heilige Geest! Als wij die slecht zijn, door genade, goede gaven geven aan onze kinderen, hoeveel te meer zal de hemelse Vader de heilige Geest geven aan hen dit tot Hem bidden. Wat ons gebed ook is, zegt Jezus, welke dingen we ook aan God vragen, er is altijd iets dat wij van Hem ontvangen, en dat is de Geest.

Ja maar, als je ziek bent en bidt om genezing, dan wil je dat toch graag ontvangen? Of als je alleen bent of eenzaam, als je bidt om een goede relatie, als je bidt om verandering in het leven van een van je kinderen, als je bidt voor je werk en de spanningen die er zijn, dan wil je dat toch graag ontvangen? Is het antwoord dat de Here God geeft, eigenlijk wel een antwoord? Wat heb ik dan aan de Heilige Geest? Heel veel. Ik zal twee dingen noemen.

a. Als God ons de Heilige Geest schenkt, wordt ons leven, ons doen en laten vervuld van Gods aanwezigheid. Dan komt God zelf ons leven binnen. Dan komt Hij mijn situatie binnen. Met alles wat Hij heeft. Wanneer we twijfelen, wanneer we onzeker zijn, wanneer we het niet zien zitten, wanneer er geen perspectief is, geen hoop is, dan komt Hij daar binnen. Met Zijn leven. Met Zijn kracht. Met Zijn vergeving. Soms met Zijn genezing. Met Zijn genade. Met nieuwe moed. Dan helpt Hij ons te volharden in de voorbede voor andere. De aanwezigheid van God in je leven, maakt alles anders. Hij maakt het dragelijk.

b. Als de Heilige Geest ons leven binnenkomt, dan richt Hij onze ogen op de Here Jezus. Op Hem die aan de rechterhand van de Vader zit. Jezus is in troonzaal van de Vader en Hij is in gebed. Hij leeft om voor Zijn kerk te bidden. Hij is bezig voor u, jou en mij bidden. Elke dag weer. Toen Hij op aarde was, heeft Hij zich door het lijden heen geworsteld. Heeft Hij onder sterk geroep zijn tranen geofferd aan de Vader. Toen heeft Hij zijn leven afgelegd tot verzoening van onze zonden. Toen heeft Hij de zaligheid verworven, voor degenen die in Hem geloven. En nadien is Hij teruggekeerd naar Zijn Vader. En nu is Hij in gebed voor al Zijn kinderen. Hij weet als geen ander wat wij nodig hebben, want Hij is ook mens geweest. Zo bidt Hij tot Zijn Vader. Vader, vergeef het hun, zij weten niet wat ze doen. Vader, bewaar hen in uw naam. Vader, leid hen niet in verzoeking. Vader, ik wil dat zij bij Mij zijn om uw heerlijkheid te aanschouwen. Vader, ik wil dat de liefde waarmee gij mij hebt liefgehad ook in hen zij. Zo is Jezus bezig. Hij bidt. Voor ons. En op Hem richt de H. Geest onze aandacht. Hij brengt ons de Here Jezus voor ogen. Hij die dood is geweest, maar die nu leeft om voor ons te bidden. Dat maakt alles anders.

7. Ter bemoediging

Niet dat ons leven altijd gemakkelijk is. Verre van dat. Maar wie met Jezus leeft, is niet alleen. Corrie ten Boom schrijft ergens heel treffend: ‘als ik kijk naar de wereld, vrees ik voor morgen. Als ik kijk naar mijzelf, maak ik mij zorgen. Maar als ik kijk naar Jezus, dan weet ik mij geborgen.’ Amen.