Gegronde verwachting!

Met betoon van Geest en kracht
Met betoon van Geest en kracht
Gegronde verwachting!
Loading
/
Schriftlezing: Micha 7:18-20 - Psalm 130 - Lukas 2:25, 37-38
Datum: 7 december 2014
Download PDF


Met betoon van Geest en kracht
Met betoon van Geest en kracht
Gegronde verwachting!



Loading





/

1. Verwachting...

Bent u klaar om God te ontmoeten? Die vraag klonk afgelopen donderdag op het plein voor het stadhuis. Ik fietste door de stad om wat sinterklaas inkopen te doen, en zag daar een man staan, met een soort vaandel in zijn hand, waarop teksten uit de Bijbel stonden. Teksten als: ‘er is niemand die goed doet, ook niet een’. En: ‘we hebben allemaal gezondigd en missen de heerlijkheid van God’. Daarnaast stond iemand met luide stem te prediken. Over dat wij zondaars zijn, over de Here Jezus die voor onze zonden aan het kruis is gestorven. Met bewogen woorden riep hij de mensen op om hun leven aan Jezus te geven. Moedig van die man, een medebroeder in Christus. Er werden ook folders uit gedeeld, zoals deze: vlucht 144. Misschien kent u het boekje wel. Mensen zitten in een vlucht, het vliegtuig krijgt problemen, probeert een noodlanding te maken, maar stort onverhoopt toch neer. En de mensen die in het vliegtuig zitten, komen allemaal om het leven. Ze moeten voor God verschijnen. Nu kun je veel zeggen over de methode van evangelisatie en over de inhoud van het boekje – het is wel heel sterk gericht vanuit de angst (dat je om aan het oordeel te ontkomen in Jezus moet geloven, terwijl geloven natuurlijk veel meer omvat dan dat; geloof gaat ook over het kennen van God en van de Here Jezus, geloof is voor alles een relatie) – maar die vraag bleef toch wel haken, en ik geef hem vanmorgen maar aan u – en mezelf – door: bent u gereed om God te ontmoeten? U, jij, ik? Als straks de Here Jezus komt, kun je Hem dan onder ogen komen? Mag Hij uw huis binnengaan, of jouw kamer? Is Hij welkom in jouw leven? Mooi, als dat zo is, als je helemaal niets te verbergen hebt en verlangend uitziet naar je Heiland.

Toen we deze vraag op catechisatie een keer aan jongeren stelden: wat zou je ervan vinden dat de Here Jezus vandaag bij je langs zou komen, was bij velen hun eerste reactie: nou nee, liever niet. Er was schrik. Ik weet niet – zei er een – of Hij zo blij zou zijn met de muziek die ik luister, met de games die ik speel of wat ik op mijn slaapkamer allemaal doe of zie. Dan moet ik eerst grote schoonmaak houden.

In deze tijd van Advent staan we stil bij de komst van de Here Jezus. We zingen erover. We spreken erover met elkaar op Bijbelkring en in de kerk. Maar beseffen we echt wat dat betekent als Hij komt? Dan staan we oog in oog met Hem. Met Hem van wie Johannes zegt: toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten! Kunnen we de Here Jezus echt ontmoeten en onder ogen komen? Zijn wij er klaar voor om God te ontmoeten?

2. Thema psalm 130.

Dat is de vraag die in psalm 130 aan de orde is. Een persoonlijke en een hele existentiële vraag. Een vraag die alles op scherp zet. Tenminste in het leven van de dichter. In vers 3 verwoordt hij het zo: Als u Heere op de ongerechtigheden let, Heere wie zal dan bestaan? Wie zal staande blijven, als u Here God naar mijn leven kijkt. In de SV stond daar het woord ‘gadeslaan’. In het Hebreeuws wordt daar een nog sterker woord gebruikt: ‘bewaren’, en dan bewaren in de zin van een boekhouder, die alles nauwkeurig bijhoudt. Elke overtreding wordt precies bijgehouden. Hij noteert alles, niets wordt vergeten.

Wij mensen bewaren van alles en nog wat. Ons huis staat vaak vol met dingen die we bewaren. Dozen vol. Je staat er versteld van wat je tegenkomt als je verhuist. Soms kom je op zolder een oude doos tegen vol met tekeningen of foto’s van vroeger. En als je er doorheen bladert, komen de beelden en de herinneringen weer op je af. Je staat er versteld van wat je allemaal nog bewaart en tegenkomt. Dingen waarvan je allang niet meer wist dat je ze had. Als God een boekhouder zou zijn, die al mijn zonden in een grote doos bewaart – hoeveel dozen zou dan van ons nodig hebben? – als God alles bewaren zou, zegt de dichter, dan kan ik het wel schudden, dan zak ik door de grond. Want wie kan staande blijven oog in oog met de Heilige God? Met die God die alles ziet en alles van mij weet.

Je proeft bij de dichter van de psalm een hele existentiële worsteling. Het kan zomaar ook onze worsteling zijn. Als u zou weten dominee, wat ik heb gedaan of meegemaakt, ik weet niet of u nog wel met mij wil omgaan. Die worsteling kan heel diep gaan. Zo is het in ieder geval bij de dichter. Uit de diepten roep ik tot U. Het is een enorme worsteling waar hij zich in bevindt. Hij zit in de put. Ja, meer nog, de dichter heeft het hier over de diepten van de dood, van de onderwereld. Hij roept tot God, om zo te zeggen, met één been in het graf. Als God alles van je ziet en weet, wie houdt dan stand? Vastgespijkerd op je verleden glijd je als mens weg in de diepte van de dood. Zo ervaart de dichter het in ieder geval.

3. Oorzaak.

En hoe is dat zo gekomen? Daar is de psalm niet zo duidelijk over. De dichter heeft het over vergeving (vs. 4: ‘bij u is vergeving’). Dus dat veronderstelt schuld en schuld veronderstelt concrete zonden. En hij heeft in de psalm over verlossing (vs. 7: ‘bij Hem is veel verlossing’). En dat heeft met concrete omstandigheden te maken.

Schuld en omstandigheden. En die twee dingen zijn met elkaar verbonden, lopen misschien wel als een kluwen wol door elkaar heen. En het gevolg is dat de dichter een enorme kloof ervaart tussen hem en God. Gemeente, ik denk dat we die twee dingen niet tegen elkaar moeten uitspelen. Schuld en omstandigheden. Want het kan natuurlijk best dat ze met elkaar te maken hebben. Dat een concrete overtreding een hele keten van reactie tot stand brengt, die weliswaar met je keuze te maken heeft, maar die er ook bovenuit stijgt. Ik weet niet hoe u of jij vanmorgen hier in de kerk zit. Of je er iets van herkent? Het kan zomaar zijn natuurlijk, dat als je naar je leven kijkt, dat je inderdaad keuzes in je leven hebt gemaakt, die je geen goed gedaan hebben. Al die tijd die je aan je werk besteedde, je ging er  lichamelijk aan onderdoor of het ging ten koste van je gezin, in de opvoeding van je kinderen was je vaak afwezig, en je ziet de gevolgen. Je kunt de klok niet meer terugdraaien. Je voelt je schuldig. Ha dik niet meer … In de relatie met die ander ben je veel te ver gegaan. En het kostte je huwelijk, met alle gevolgen van dien. Er is geen weg meer terug. Het begon onschuldig met de computer, maar het ontaarde in een verslaving. Niemand weet er nog van, maar als ze op je harde schijf zouden kijken. Of dat gesjoemel met geld. Die opmerkingen over die ander. Het was niet helemaal waar, maar het kwam je wel goed uit.

Ik weet natuurlijk niet wat er allemaal bij u of jou speelt, en ik wil u zeker geen schuldgevoel aanpraten, maar laat deze dienst, deze psalm, iets van een spiegel voor ons zijn. Zijn we klaar om Jezus te ontmoeten? Gereed om volgende week bij Hem aan tafel te gaan?

Één ding moeten we in ieder geval niet doen. Zonde ontkennen of wegmoffelen. ‘Nee, het valt bij mij allemaal wel mee, niet veel aan de hand. God vindt dat helemaal niet zo erg’. Daar schieten we helemaal niks mee op. Als er in ons leven iets mis is, dan moeten we dat niet bagatelliseren, maar aan het licht brengen, dan moeten we dat juist aan God belijden. Aan de andere kant helpt het ook niet om heel vroom te zeggen: wij zijn allemaal zondaars, wij staan allemaal bij God in de schuld, wij hebben allemaal vergeving nodig. Dat is misschien wel waar, maar beleef je dat ook zo. Maak het eens concreet dan? Waarin heb je dan gezondigd? Als je dat aan mensen vraagt, valt het soms even stil. Nee, zonde moet concreet beleden worden.

Er was eens een stomdronken man, die aanbelde bij het huis naast de kerk. Daar woonde toevallig de dominee. De man was zijn verslaving zo zat, dat hij toen de deur openging, gelijk vroeg: meneer, kunt u mij helpen van de drank af te komen. En de dominee antwoordde: ‘Dan moet je bidden en dat aan God vragen’. ‘Heere, bad de dronken man, ik ben gisteren met verkeerde vrienden uit geweest’. ‘U bidt verkeerd’, viel de dominee hem in de rede. U moet het overdoen. ‘Heere’, bad de dronken man opnieuw, ‘ik ben gisteren naar een slechte gelegenheid geweest’. ‘Nee’, zei de dominee, ‘zo is het ook niet goed. U moet het overdoen’. De man werd wanhopig en vroeg of de dominee voor hem wilde bidden. Deze vouwde zijn handen en bad voor de man: ‘Heere, ik ben gisteravond dronken geweest, maar ik het berouw. Wilt u me helpen er van af te komen?’

En dat is wat de dichter van psalm 130 ook doet. Hij ontkent zijn zonde niet, maar belijdt ze. Dan is de weg naar God weer open!

4. Aanleiding.

Gemeente, hoe komt een mens er toe om zo open kaart met God te spelen? Vaak zijn het de omstandigheden, denk ik. De moeilijkheden die zomaar je leven binnen komen. Soms kan periode van ziekte ook een beproeving zijn. Dat zie je ook heel vaak in de psalmen. Als mensen ziek zijn, dan komt heel vaak de waarom-vraag aan de orde en merk je ook dat mensen zich afvragen of ze bepaalde dingen fout hebben gedaan, waardoor deze ziekte hen treft. Het is logisch, dat als de dingen niet goed gaan in je leven, dat je je afvraagt of het goed zit tussen jou en God. De dichters in de psalmen zien soms in wat ze overkomt de straffende hand van God of in ieder geval worstelen ze daarmee. Maar we moeten voorzichtig zijn om een direct verband te zien tussen ziekte en zonde. Ziekte kan het gevolg zijn van een slechte levensstijl, maar in het algemeen het met gebrokenheid te maken, als gevolg van de zondeval. Op dit punt past ons terughoudendheid. In ieder geval kunnen omstandigheden en moeilijk situaties ons leven zodanig onder druk zetten, dat die vraag heel reëel wordt: kan ik God onder ogen komen?

Hoe is dat bij de dichter van psalm 130? Er is concrete nood, die hem tot God doet roepen. Maar er is voor hem ook nog een andere reden. De psalm is namelijk een pelgrimslied. Of zoals de SV zegt: een lied Hammaaloth. En Hammaaloth betekent ‘opgang’. Letterlijk ‘opgangen’, meervoud. Psalm 130 vormt samen met de psalmen 120-134 de liederen die de pelgrims zongen, bij het opgaan naar de tempel in Jeruzalem. Iedereen die naar de heilige stad wilde gaan, moest opgaan. Moest die beweging omhoog gaan. Hammaaloth: opgang. Vroeger gebruikten wij die uitdrukking ook wel: opgaan naar Gods huis. Wanneer de kerkgangers door het dorp of de stad lopen om naar de kerk te gaan, gaan de stammen op naar Gods huis. Dat opgaan is altijd weer de grondtrek geweest van het volk Israël. Niet alleen wanneer men tijdens de feestdagen naar Jeruzalem reisde. Maar ook later toen het volk in ballingschap verkeerde, sprak het over opgang, als terugkeer uit de ballingschap. Tot op de dag van vandaag. Sinds de stichting van de staat Israël in 1948 zijn grote groepen Joden die over de hele wereld verstrooid waren, teruggekeerd naar Israël. Die terugkeer naar Israël wordt door hen aliyah genoemd. Letterlijk betekent dat ook ‘opgang’. Hetzelfde woord.

Naar Gods gebod, moest de dichter ook opgaan naar Jeruzalem, een paar keer per jaar zelfs, om God te ontmoeten. Daar in de tempel was zijn woonplaats. Opgaan naar de tempel, betekende dat hij zich moest opmaken om te komen voor God aangezicht. En dat is de reden dat opeens alles in zijn leven op scherp komt te staan. Het gebod van God om te naderen. Zo kan ook bij ons, het gebod van de Here Jezus: doe dit tot mijn gedachtenis, zomaar ineens alles op scherp zetten. Ben ik daar klaar voor? Mag ik aangaan?

5. Het wonder.

Dan zomaar uit het niets, vindt de omslag in de psalm plaats. Als een donderslag bij heldere hemel klinkt: maar bij U is vergeving. Opeens breekt het inzicht door. Dat wroeten in zichzelf, dat bezig zijn met zijn verleden, brengt hem geen steek verder. Opeens beseft Hij: bij God moet ik zijn, want bij Hem is vergeving en veel verlossing. Het is het meest wonderlijke van de psalm, die omslag. Want hoe komt de dichter erbij? Hoe weet hij dat ineens weer? Waren het de woorden van zijn ouders, die hij van vroeger zich nog herinnerde, was het een opmerking van een broeder of zuster die op bezoek was, woorden van een ouderling, dienaar van God – het zou kunnen, mooi als dat zo is – in ieder geval herinnert hij zich wie God is en hoe Hij zich heeft laten kennen. Als de God die vergeeft. Al waren uw zonden als scharlaken, ik maak ze als witte sneeuw; al waren ze rood als karmozijn, ik maak ze als witte wol. Of: wie is een God als Gij, die de ongerechtigheid vergeeft, die al onze zonden werpt in de diepten van de zee?

Midden in de aanvechting herinnert de dichter zich de beloften van God. God is een God die vergeeft. En dat maakt alles in zijn leven anders. Dat maakt dat Hij weer hoop krijgt. Want wat is die belofte? Vers 8: Ja, hij Zal Israël verlossen. Er staat letterlijk: Hijzelf zal Israël verlossen. Wat u wat dat betekent? Nou dit: dat de God die alles van mij weet, voor wie niets verborgen is, mij uit deze diepte van zonde, schuld, omstandigheden zal halen, omdat Hij trouw is, goedertieren, omdat Hij mij liefheeft. Het is alsof God door Zijn Geest de dichter toefluistert: Ik ken je zorgen en verdriet, Ik weet van je zonde en schuld, Ik weet alles van je, houd moed: Ikzelf zal komen, je alles vergeven en je verlossen. Die boodschap slaat bij de dichter naar binnen. Het geeft hem weer hoop. Hij strekt zich uit naar dat moment, naar dat verlossende woord: sta op, je zonden zijn vergeven. Hij vergelijkt zich met wachters, die na een lange en koude nacht, met smart uitzien naar de morgen, dan zijn ze kou en ontberingen verlost. Zoals wachter op de morgen wachten, zo zie ik uit naar het moment dat God Zelf komt en het verlossende woord spreekt.

6. Slot uitzicht.

Gemeente, het is Advent. Wij weten: God heeft dat verlossende woord gesproken. Weet u wanneer? Toen Jezus zei aan het kruis: het is volbracht. Toen Hij daar hing, keek hij ons aan en zei: ik ken je door en door, ik weet wat er op de bodem van je hart leeft, maar ik heb je lief, ik doe dit voor jou. Aan het kruis heeft Jezus alles gedragen, er is werkelijk niets meer, dat ons van God hoeft te scheiden. Aan het kruis heeft Jezus de spijkers waarmee wij aan ons verleden vastgespijkerd zaten, losgetrokken en weggegooid. Omdat Hij stierf tot een volkomen verzoening, mag ik door het geloof – als ik mijn leven aan Hem toevertrouw (doe je dat ook? voor het eerst, of opnieuw, met alles wat er speelt, met alles wat er misging, met vreugde en verdriet) – léven, mag ik opstaan in een nieuwe leven. Niets is zo bevrijdend als dat God afrekent met mijn verleden. Maar bij U is vergeving. Altijd geweest.

Als je dat beseft, wie God is en wat Hij in de Here Jezus voor je gedaan hebt, dan ga je Hem ook eren (vandaar dat zinnetje in vers 4: opdat u gevreesd wordt), dan ga je Hem  steeds meer waarderen, steeds meer liefhebben. Dat wordt de Heere steeds meer kostbaar voor je.

En ja, dan ga je ook veel van Hem verwachten. Want als Hij jou nieuw leven schenkt, dan ga je dat ook voor die ander verlangen, en ook breder, dan ga je dat ook voor Israël verlangen, dat ook het volk van God, gaat delen in de volkomen verlossing, dan ga je dat ook voor deze wereld verlangen, die steeds dieper wegzinkt, bij God vandaan.

Advent 2014. HijZelf zal komen. Dat is de Here Jezus. God met ons. Immanuël. Hij is gekomen. Nog een keer die vraag van het begin: Bent u of jij klaar om God te ontmoeten? Als je de Here Jezus kent, ben je klaar. Dan zie je net als die wachters uit naar de morgen. De morgen van de jongste dag. Dan mag je Hem zien van aangezicht tot aangezicht. Hem die alles van ons weet, maar ons meer liefheeft dan wij ooit hadden durven dromen. Halleluja. Amen.