Weten wie je bent (in Christus)! (serie Galaten 4)

Schriftlezing: Galaten 2:11-21
Datum: 11 juni 2017
Download PDF


1. Weet u wie ik ben?

Er is een bekende anekdote over Margareth Thatcher uit de tijd dat ze nog premier van Engeland was. U kent de ‘Iron lady’ vast nog wel. Ze was op werkbezoek in een bejaardentehuis, en ging van kamer naar kamer, om met de oudere bewoners kennis te maken en ze te spreken. Eén oudere dame had niet door dat ze de hand schudde van een wereldberoemde politica. ‘Weet u wie ik ben’ vroeg Thatcher toen aan haar? ‘Nee, schat’, antwoordde het oude dametje, ‘maar als ik jou was, zou ik het aan de verpleegster vragen. Die weet het meestal wel’.

Je kunt erom lachen, maar als mensen echt hun geheugen verliezen en niet meer weten wie ze zijn, is dat vaak voor iedereen heel ingrijpend. Zeker bij dementie. Maar ook als je geheugenverlies geleden hebt door een tumor, een ernstig ongeluk of een traumatische ervaring. Bij nul beginnen. Opnieuw leren spreken en ontdekken wie je bent. Soms zie je dat ook bij vluchtelingen, zonder thuis, land of familie, die helemaal opnieuw moeten beginnen en hun identiteit opnieuw moeten ontdekken. Dat valt vaak niet mee.

Weet u wie ik ben? Het is de vraag naar onze identiteit. Wie ben ik? Wat maakt mij tot de persoon die ik ben? Mijn familie. Mijn gaven. Dat wat ik heb of bereikt heb in het leven. Wat mensen van mij vinden. Mijn titel of gezag. Wat bepaalt ten diepste mijn identiteit?

Het is de vraag die Paulus in dit korte bijbelgedeelte aan de orde stelt. Het bijzondere is dat Paulus tot een van de meest mooie uitspraken komt over wie Jezus voor hem is, in een situatie van conflict, van een diepgaand meningsverschil. Er is een spreekwoord dat zegt: de verdrukking van de melk brengt boter voort. Moeilijke omstandigheden kunnen soms duidelijk maken wat er echt toe doet. Dat herkennen we misschien wel uit ons leven. Dat je juist in een periode van zorgen, onzekerheid, onenigheid, opnieuw ontdekt, wat houvast geeft, wie je houvast is. Zo ook hier.

Niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij. Dat is wat Paulus in dat conflict opnieuw heeft ontdekt. Een christen mag zijn oude identiteit (zijn oude mens) verliezen, vergeten, omdat hij een nieuwe identiteit heeft gekregen. Daarover gaat het in de preek. Weten wie je bent in Christus.

2. Paulus botsing met Petrus

De botsing die Paulus met Petrus heeft, lijkt over iets heel onbeduidends te gaan. Het gaat over aan welke tafel Petrus zijn ontbijt gaat nemen: met de gelovigen uit de heidenen samen aan tafel of aan de aparte ‘koshere’ tafel met de joodse gelovigen? U weet dat dit voor joodse gelovigen een issue is. Petrus was geboren en getogen als Jood en Joden waren zeer gehecht aan bepaalde eetgewoonten. Ze wilden kosher voedsel. Ze gingen zelfs zover dat ze geen tafel of serviesgoed of bekers zouden gebruiken, die ook door anderen gebruikt werden die de koshere wetten niet hielden. Een Jood ging niet aan tafel als de maaltijd niet kosher was.

Eén van de belangrijkste en meest ingrijpende voedingsvoorschriften in de Joodse wet is het scheiden van melk en vlees. In Deut. 34:26 lezen we namelijk het gebod: ‘Kook geen bokje in de melk van zijn moeder’. Dit verbod komt driemaal voor in de Tora. Daarop is heel de traditie van kosher eten op gebaseerd. Vlees kan niet in boter worden gebraden. Men kan geen toetje bereid van melk eten als men men vlees heeft genuttigd in de maaltijd ervoor. Als je in Israël naar McDonalds gaat, kun je geen milkshake na je hamburger bestellen. Joden hebben daarom ook vaak twee gescheiden keukens. Ik herinner mij nog de tijd dat wij in Utrecht woonden, dat onze vorige bewoners Joden waren. Overal op de deuren van ons huis waren mezoeza’s geplaatst en het huis had twee aparte keukens, boven en beneden. Een voor vlees en een voor melk.

Met al deze regels was Petrus opgevoed. Hij wist met wie hij wel en niet mocht eten. Maar toen Jezus zijn leven binnen kwam, leerde hij op een andere manier naar de heidenen kijken. Maar het koste hem jaren om die oude traditie te doorbeken. Er was zelfs een hemels visioen voor nodig om het huis van Cornelius binnen te gaan. Daar verbrak Petrus voor het eerst zijn gewetensbezwaren. Vooral toen hij merkte dat God ook aan heidenen als Cornelius zijn Geest schonk. Zo ook in Antiochië. Hij had er vrede mee om met heidenen aan tafel te zitten en ook samen met hen avondmaal te vieren. Hij leerde in de vrijheid te staan. Totdat zijn vroegere vrienden uit Jeruzalem arriveerden. Toen hield hij er meteen mee op. Hij deed of hij nooit een kosher voorschrift had verbroken. Hij viel terug in de patronen van vroeger.

De heftige reactie van Paulus, laat zien, dat het niet zomaar gaat over met wie je je ontbijt nuttig. Maar dat er iets veel belangrijkers aan de hand was. Het evangelie stond op het spel. Het was namelijk in Antiochië dat er voor het eerst een gemeente was die grotendeels uit niet-Joden bestond. Het was daar dat de gelovigen voor het eerst een naam kregen die hen onderscheidde: de discipelen werden voor het eerst ‘christenen’ genoemd (Hand. 11:26). Christ-enen. Zij die bij Christus horen. Zij die van Christus zijn.

En de vraag was: wat maakt nou dat je bij Christus mag horen? Bij Jezus de Gezalfde? Wie behoren er bij het ware volk van God? Is dat iedereen die in Jezus gelooft? Of is er verschil. Hebben de Joodse gelovigen een streepje voor, omdat zij besneden zijn, de Wet van God kennen en zich houden aan het kosher eten. Dat mag je toch wel op de eerste rij zitten. Dan ben je een christen plus. En ja, de gelovigen uit de heidenen dat zijn toch tweederangs burgers. Goed, ze kennen Jezus, maar ze moeten nog zoveel leren.

We kunnen er ons er wel iets bij voorstellen. Je zit al veertig jaar in de kerk, kent de Bijbel van kaft tot kaft. En je hoort een getuigenis van iemand die net tot geloof gekomen is, enthousiast, en je bent er oprecht blij mee, maar je denkt ook bij jezelf: ‘laat het nog maar eens overwinteren, kijken of het zo blijft, zo iemand moet nog wel veel leren’. Hoe waar misschien, maar het risico van trots en hoogmoed, van jaloezie, ligt wel op de loer. Wat doet Paulus? Hoe pakt hij dit aan?

3. Paulus antwoord aan Petrus

Twee dingen doet Paulus. In de verzen 15-17 spreekt Paulus in de wij-vorm. Hij doet een beroep op iets wat zowel hij als Petrus weten en wat ze van Jezus geleerd hebben. En in de verzen 18-21 spreekt Paulus in de ik-vorm. In deze verzen heeft hij het over de grote ontdekking in zijn eigen leven. Twee dingen reikt Paulus aan, om ter voorkomen dat Petrus en de gemeente terugvalt in de Joodse gewoonten van vroeger, voordat zij Christus leerden kennen.

3a. Wij weten

‘Petrus’, zegt Paulus, ‘wij die van nature Joden zijn (vers 15), wij weten toch dat een mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken van de wet maar door het geloof in Jezus Christus’ (vers 16). Vier keer gebruikt Paulus die uitdrukking ‘gerechtvaardigd worden’. In de Joodse traditie een hele belangrijke term. Wij gebruiken het niet vaak. Het is een woord dat voor ons wat abstract en kil overkomt. Als we het al gebruiken, dan in de zin van je ‘onschuld bewijzen’. Als je baas je roept en zegt ‘Ik heb de boekhouding nagekeken en zie hier al deze grote bedragen – kunt u deze uitgaven rechtvaardigen?’ Dan bedoelt hij: ‘Kunt u bewijzen dat u niets verkeerds gedaan hebt, dat u geen blaam treft?’ Als je zoon of dochter heel laat thuis komt uit school en je vraagt: ‘wat heb je al die tijd gedaan?’ Dan vraag je hem of haar zich te rechtvaardigen. Te bewijzen dat hij of zij niets onbehoorlijks heeft gedaan. We gebruiken dit woord zelden.

Maar in de Griekse wereld van het NT werd dit werd in de rechtbank gebruikt. De rechter hoort het verhaal van de gevangene in de beklaagdenbank en na de zaak gehoord en bestudeerd te hebben, spreekt hij een vonnis uit: ‘schuldig’ of ‘gerechtvaardigd’. Onschuldig of schuldig. In de taal van die tijd: ‘veroordeeld’ of ‘gerechtvaardigd’. Dat waren woorden waarop een gevangene met spanning op wachtte. ‘Veroordeeld’ betekende: terug naar de gevangenis. ‘Gerechtvaardigd’ betekende: vrij de rechtszaal uitlopen.

Nu gebruikt Paulus deze uitdrukking voor onze relatie met God. God heeft al een dag vastgesteld waarop Hij heel deze wereld zal oordelen, één voor één. Hij heeft al de datum op de kalender aangestreept, waarop wij in de beklaagdenbank voor Hem zullen staan. Dat staat nu al vast. En wij, wij zijn op borgtocht vrij. Er komt een dag dat wij voor Hem zullen staan en ons voor Hem moeten rechtvaardigen, voor de manier waarop we hebben geleefd, de woorden die we hebben gesproken, de gedachten die we hebben gehad, de daden die we hebben gedaan, de gevoelens die we in ons hart hebben toegelaten. We zullen ons voor God moeten rechtvaardigen. Van alles wat we gedaan of nagelaten hebben.

Op die dag zal God naar ons leven kijken en zijn oordeel uitspreken: ‘veroordeeld’ of ‘gerechtvaardigd’. Wat zal hij dan van ons leven zeggen? U en jij, we voelen wel aan, dat dit heel spannend wordt. God zal niet zomaar tegen ons zeggen: ‘het ziet wel goed met hem’, ‘het zit wel goed met haar’. Dat is een beste kerel, een prima meid. Veel mensen denken dat vandaag de dag. Rond sterven en overlijden merk je dat nog wel eens. Nou dat is zo’n fijne kerel, lieve vrouw. Nooit een vlieg kwaad gedaan. Maar als God kijkt wat ziet hij dan? Zal Hij echt tegen mij kunnen zeggen dat ‘het goed met mij is’? Nee, niet vanuit mijzelf.

Weet u, deze vraag, is als het goed is een levensvraag. Onze diepste behoefte is niet voedsel, kleding, onderwijs of geld. Maar onze diepste behoefte is te worden gerechtvaardigd. Dat op die dag van het oordeel, God tegen ons zal zeggen: ‘het is goed met hem en haar’. Kan dat dan? Hoe kunnen wij recht voor God staan? Er is maar één mogelijkheid: het geloof in Jezus Christus. Op het moment dat je de Here Jezus lief kreeg, dat je je aan Hem gewonnen gaf, dat je tegen de Heere zei: neem mijn leven laat het Heer, toegewijd zijn tot uw eer, op dat moment werd je gerechtvaardigd. God nam je hele zondenbestaan van je over en legde dat op Jezus. Toen je je vertrouwen stelde op de Here Jezus, kwam de vrede van God je leven binnen, proefde je de liefde van God. Door het geloof raakte je zo met Jezus verbonden, dat al het goede van Hem je deel werd en al het verkeerde van jou, nam Hij van je weg. En wat deed God toen? Op grond van onze verbondenheid met Christus, sprak Hij ons vrij. Het oordeel dat op die vastgestelde dag zou worden voltrokken, heeft God naar voren gehaald. En iedereen die in Jezus gelooft, is ‘gerechtvaardigd’. We hadden het oordeel verdiend, maar God was ons genadig en spreekt ons vrij. Niet de wet. Niet ons pogen. Niet onze prestaties. Maar de prestatie van Jezus. Zijn lijden en sterven vormen de grond en de basis van ons heil.

Dat weten we toch, Petrus? En Petrus moest dat beamen. En wij, weten wij het? Geloof in de Heere Jezus, en je zult behouden worden. Paulus schrijft: wie in Christus Jezus is, wordt gerechtvaardigd, vrijgesproken, en hoeft niet bang te zijn voor het oordeel dat komt. Wat is nodig: Geloof alleen. Sola fide. Ik hoop en bid dat het ook bij ons zo is: dat wij de Heere Jezus liefhebben en in Hem geloven!

Dat is het eerste. Maar Paulus zet hier geen punt. Gered worden is geweldig. En dat weten ook. Maar God gaat verder. En dan geeft Paulus zijn getuigenis. Nu komen de zinnen die vol staan met ‘ik’, verzen 18-21. God zette een komma en kwam wonen in hart van Paulus. Zodat hij kon zeggen:

3b. Niet ik maar Christus leeft in mij

Dat is het grote wonder van Paulus, het geheim van elke gelovige, dat Jezus zelf ons leven binnenkomt. Christus leeft in mij. Dat doet Hij door de Heilige Geest. Maar omdat Jezus en de Geest zo een zijn, kun je net zo goed zeggen: Christus woont in mij. Dat is wat? Dat Jezus niet allen aan het kruis voor mij gestorven is, maar dat Hij als de levende mijn leven is binnen gekomen. Beseffen we wat dit betekent? Ik noem drie dingen.

1. Altijd bij mij. Dat Jezus in mij woont door Zijn Geest, betekent dat waar ik ben, ook Hij is. Dat ik niet hoef te vragen aan God: wilt u bij mij zijn? Maar dat ik mag danken dat Hij in mij woont en altijd bij mij is.

2. In Zijn kracht. Dat Jezus in mij woont, maakt alles wat ik doe anders. Een voorbeeld: er was eens een ouderpaar, dat bij een predikant kwam en zich zorgen maakten over de opvoeding van hun kinderen. Ze zaten midden in hun puberteit. De sfeer is huis was soms erg gespannen. Het lukte ze maar zo moeilijk om geduldig te zijn. Herken je dat? Geduld met je kinderen. Met je baas. Die lastige werknemer. Dat kind bij je in de klas dat zoveel praat. Ze vroegen aan de predikant: ‘wilt u voor ons bidden dat we meer geduldig zijn?’ Toen antwoordde hij: ‘nee, dat ga ik niet doen. Dat is niet het antwoord. Jullie moeten niet vragen of God jullie geduld geeft. Wat jullie moeten doen, is het geduld van Jezus in je laten leven’. In plaats van te vragen: ‘Heer geef mij meer geduld (of wijsheid, liefde en kracht)’ mag je vragen ‘Wilt u uw geduld in mij uitwerken’. ‘U die in mij woont, doet u het door mij heen.’ Dat maakt alles anders. Je oude mens moet niet meer aangekleed worden. Niet zelf proberen een goed mens te zijn, maar Jezus de ruimte geven, om Zijn leven in jou uit te werken. Dat is het geheim van Paulus hier. Leven vanuit Christus en door Christus die in je woont.

3. Niet ik maar Hij! Dat betekent ook, dat je niet langer leven kunt zoals je dat gewend was. Als Christus in je woont, dan botst dat met die haat of hoogmoed die er in je hart kan zijn, dan schuurt dat met onreinheid en afgunst, met woede en ongeduld, met ontrouw.

Als Christus je levenshuis binnenkomt, ziet het er van buiten misschien best mooi uit. De deuren en kozijnen zitten netjes in de verf. Het tuinpad is keurig aangelegd. Elke zaterdag haal je het onkruid weg. Maar toch, die driften of diepere verlangens, je ego, je zondige ik, je oude mens, dat kan voor de Heere Jezus niet bestaan. De valse noten in de muziek die je maakt. Jezus zet er zijn kruis doorheen.

Maar wat zo mooi is, hij veegt je naam niet van het bord. Hij schrijft je naam nieuw. Met prachtige letters. Hij slaat het boek van je leven niet dicht; Hij begint als Hij komt aan een nieuw hoofdstuk. Als Hij in je woont, leef je pas echt. Hij brengt je tot je bestemming. Hij laat je floreren zoals je bedoeld bent. Hij vernieuwt je van binnenuit. En zo ga je leven.

Je leeft wel in het vlees. Je oude natuur is er nog wel, maar er komt iets dat steeds meer aan je trekt: de liefde van Christus. De Geest helpt je om in Zijn spoor te wandelen. Het vraagt oefening. Ik weet het. Het gaat niet vanzelf. Nee. Maar toch, er is een verlangen gegroeid om voor Christus te leven. De Geest helpt je daarin verder. Zodat je het met Paulus kunt beamen. Niet ik – niet mijn oude ik – maar Christus leeft in mij en nu … nu leef ik pas echt. En omdat ik weet, wat Hij voor mij heeft gedaan, kan ik ook die ander aanvaarden. Die misschien een heel ander leven heef gehad, maar ook voor hem en haar geldt: wie in Jezus gelooft met heel zijn hart, mag ook bij God horen en bij de gemeente.

Valse noten, ze zullen er altijd blijven. Maar in Christus worden ze ons vergeven.

4. Slot.

Weet u wat de grootste verzoeking is voor een christen? Nadat je tot geloof bent gekomen, terugkeren naar werken. Ik bedoel: dat je met al je kracht probeert een goed christen te zijn. ‘Ikke zelf doen’. Dan wordt geloven een angstvallige en ellendige zaak. Het houden van de geboden en tradities kan zomaar leiden tot gebondenheid. De boodschap van Paulus is: stop met proberen en begin met vertrouwen. Vertrouwen dat Christus Zijn werk in jou en door jou heen zal voltooien. Dat zal Hij doen!

Wie ben ik? Ik ben van Christus. Niet ik, maar Christus leeft in mij. Amen? Amen!