Gebed als sleutel!

Schriftlezing: Kolossenzen 1:1-14
Datum: 10 april 2016
Download PDF


1. Slecht nieuwsgesprek

Als er in een christelijke gemeente problemen zijn, en je zou aan die gemeente een brief schrijven, wat zou je dan in die brief zetten? Hoe zou je die brief beginnen? Zou je gelijk met de deur in huis vallen, met wat je zorgen baart? Of zou je de gemeente eerst prijzen voor de dingen die wel goed gaan? Hoe zou je het aanpakken?

Slechtnieuwsgesprekken zijn meestal niet de gemakkelijkste gesprekken. Als je als manager of teamleider iemand moet ontslaan, als je iemand moet afwijzen na een sollicitatie of als een van je medewerkers de beoogde promotie niet krijgt. Of als je als arts of verpleegkundige een nare boodschap aan iemand moet overbrengen, dan denk je er wel even over na hoe je dat gaat aanpakken. Op internet kun je veel adviezen vinden voor zulke gesprekken. Je moet niet te lang om de zaak heen draaien, maar je kunt de nare feiten beter maar vrij snel op tafel leggen. Je moet een paar heldere argumenten geven. Ruimte laten voor een schrikreactie of gevoelens van boosheid. Als het even kan begripvol zijn en medeleven tonen. Tegelijk blijven bij je beslissing. En verder ook eventuele vervolgstappen bespreken. Hoe voer je op een goede manier een slechtnieuwsgesprek?

2. De uitdaging van Paulus

Dat is de uitdaging waar de apostel Paulus voor staat. Hij zit in de gevangenis (in Rome of Caesarea, dat weten we niet precies) en hij heeft daar bezoek gekregen van Epafras. Epafras is de stichter van de gemeente van Kolosse, maar maakt zich over de gemeente grote zorgen.

Uit het boek Handelingen weten we dat Paulus twee jaar in de stad Efeze heeft gewerkt en dat in die tijd het Woord van God door heel Azië bekend was geworden. Epafras was door de prediking van Paulus tot geloof gekomen en hij had het evangelie mee teruggenomen naar zijn geboorteplaats Kolosse. Daar was hij het evangelie met zijn dorpsgenoten gaan delen, de Here had zijn arbeid gezegend (zie vers 7) en er was daar een christelijke gemeente ontstaan! In 4:12 geeft Paulus een mooie omschrijving van Epafras en noemt hem ‘een dienstknecht van Christus’ en iemand ‘die altijd voor u strijdt in de gebeden’. Een mooie typering van deze broeder.

Maar wat zo mooi was begonnen, dreigt kapot te gaan. Er is verdeeldheid in de gemeente gekomen, mensen met opvattingen, die afwijken van het evangelie zoals dat door Epafras was verkondigd. En Epafras zoekt zijn mentor Paulus op in de gevangenis om hem raad en advies te vragen. Paulus heeft de gemeente zelf nooit bezocht, maar als hij de verhalen van Epafras hoort, besluit hij een brief aan de gemeente te schrijven. Vandaag staat we stil bij het begin van de brief en kijken we vooral hoe Paulus het aanpakt en wat hij aan de gemeente van Kolosse schrijft. Het bijzondere van de inzet van Paulus is dat hij zijn brief begint met een gebed. De verzen 3 t/m 14 zijn in feite een gebed. Over dat gebed gaan we het in deze dienst hebben.

3. Het probleem van Kolosse

Waarover maakte Epafras zich dan zoveel zorgen? Nou, dat is nog niet zo gemakkelijk te achterhalen. We moeten het uit deze brief destilleren. Het is als met een telefoongesprek. Je zit in naast iemand in de trein of in de wachtkamer van het ziekenhuis, je hoort iemand door de telefoon praten, maar je hoort slechts één kant van het gesprek. Wat de persoon aan de andere kant zegt, blijft verborgen. Zo ook hier. We moeten het doen met wat Paulus in de brief vermeldt.

Wat wel helpt om de brief te begrijpen, is te beseffen hoe de gemeente in Kolosse ontstaan is.

Kolosse is een stad die in West-Turkije ligt, aan een grote handelsroute. Een route die van de havenstad Efeze helemaal, via Laodicea door de bergdalen, naar de rivier de Eufraat liep. Juist omdat de stad aan een internationale route lag, was Kolosse een mengelmoes van verschillende nationaliteiten. Je had daar de oorspronkelijke bewoners van de streek, de Frygiërs. Zij waren van huis uit animisten. Zij zagen in de natuur om hen heen, in de rivier, de bomen en de bergen, allerlei geestelijke krachten, natuurgeesten, die men te vriend moest houden, om een rustig leven te kunnen leiden. Angst en bijgeloof speelden in hun leven een grote rol. Er waren invloeden vanuit het verre Oosten. Mensen die geloofden dat de sterren en planenten het leven van mensen kunnen beïnvloeden. Denk aan een horoscoop.  Er woonden Grieken en Romeinen, elk met hun eigen goden en godsdiensten. Aan de ene kant mensen die super-spiritueel waren, en de overtuiging hadden dat de goden onthouding van lichamelijke verlangens eisten, dus onthielden ze zich van seks en eten. Anderen genoten van Romeinse vrije seksuele moraal en dachten dat de goden dat wel goed zouden vinden. Je had mysterie-godsdiensten, waar je alleen door speciale inwijding bij kon komen. Zij zochten diepere kennis van de geheimen van mensen en wereld. Het Griekse woord voor kennis is ‘gnosis’. Wij kennen dat woord als ‘agnost’ iemand die niet weet. Die kennis maakte je verheven boven andere mensen. Jij wist hoe het zat en je keek op anderen neer. Dan waren er Joden. Veel van hen waren bankier en hadden een goede status. Ze peinsden er niet over om terug naar Israël te gaan. In Kolosse bevonden zich verschillende synagogen. Maar de Joden waren erg liberaal. Voor hen was God enorm hoog verheven, ver verwijderd van het leven hier beneden op aarde. Ze legden daarom grote nadruk op de engelen als bemiddelaars tussen God en mens. Verder hielden ze de spijswetten en leefden ze volgens de Joodse kalender.

4. De prediking van Epafras

In die mengelmoes van religies en overtuigingen was een christelijke gemeente ontstaan. Wat had Epafras gedaan? (4a) Hij had in zijn prediking het volle accent gelegd op de persoon van Christus. Hij probeert al die verschillen, meningen en tradities, te overstijgen door de aandacht te richten op wie Jezus is. Christus is onder u, de hoop op de heerlijkheid (1:27). Jezus staat boven al die machten en krachten. God is niet ver weg, maar in de Here Jezus is de Schepper van het universum mens geworden. Je hoeft geen lid te worden van een speciaal clubje; je hoeft niet aan voorwaarden en allerlei regels te voldoen, maar geloof in Jezus is voldoende. Zonde in je leven heeft niet het laatste woord, je verleden ook niet, want Christus heeft het genageld aan het kruis, en het verzoend. En zo kan ik nog wel even doorgaan. De focus van de prediking lag op Jezus, de Gezalfde.

(4b.) En vandaar uit heeft Epafras ook onderwijs gegeven over de identiteit van de gelovigen. Want door het geloof zijn ze met Christus verbonden geraakt. Ze zijn met Hem begraven in de doop, met Hem opgestaan (2:12). Zijn Geest woont nu in hen. Dat bepaalt hun identiteit (HC. 1). Te midden van alle beroering en stemmen, moeten ze dat voor ogen houden: wie Christus is en wie zij zijn in Hem. Dat is het allerbelangrijkste. Daar staat of valt het geloof mee, daar staat of valt de gemeente mee.

Hoe kan zoiets moois dan tot verdeeldheid leiden? We weten niet wat de aanleiding was in Kolosse, maar één ding kunnen we wel vermoeden: het oude leven en de oude mens zijn zich opnieuw gaan manifesteren. Als dat gebeurt gaat het fout. Epafras zag dat gebeuren en daarom heeft hij Paulus opgezocht en Hem om raad gevraagd. Wat nu? Wat is nodig? Dan schrijft Paulus zijn brief. Hij gaat inhoudelijk in op de dwalingen en de problemen die er waren, maar hij begint er niet mee. Paulus begint zijn brief met gebed. Hij buigt zijn knieën voor God de Vader en begint voor de gemeente te bidden. Voor de apostel is het gebed en het op de knieën gaan de sleutel!

5. Het gebed van Paulus

Wat valt op als we naar het gebed van de apostel kijken? Wat kunnen we ervan leren? Drie dingen.

5a. Eerst danken

Paulus begint zijn gebed met God te danken voor de gemeente. Hij dankt voor het werk van God in de levens van de gelovigen en de gemeente. Het evangelie is verkondigd. Mensen zijn tot geloof in Christus gekomen. Er is onderlinge liefde, niet voor een paar mensen, maar voor alle heiligen, lezen we in vers 4. En Goddank is er hoop gekomen in hun levens. Hoop op de nabijheid van God in moeilijke tijden en hoop op de toekomst van God die aanstaande is. Dat alles was de vrucht van het evangelie geweest. God had zich in al die jaren niet onbetuigd gelaten. Er was een geweldige kracht uitgegaan van het evangelie. Van het Woord van de Waarheid, zoals dat in vers 5 wordt genoemd. Dat woord was levend en krachtig. Wanneer het evangelie vermengd wordt met opvattingen van mensen verliest het zijn kracht. Maar Epafras had het Woord zo mogen brengen als een kracht van God tot behoud. Zondige mensen, dode zondaren waren erdoor tot levend geloof gekomen. Paulus dankt God voor dat machtige werk van Zijn genade. Hij begint zijn brief niet met kritiek, maar met gebed en met dank voor de groei die er is in geloof, hoop en liefde.

Dat is een belangrijk accent. De lakmoesproef voor hoe het er voorstaat met een gemeente ligt niet in de hoeveelheid mensen, het aantal activiteiten, de opbrengst van de collecte, maar in het feit dat er groei is in de gelovigen, dat ze hun Heiland beter kennen en meer op Hem gaan lijken. En dat alles wordt vooral zichtbaar in de onderlinge liefde, zoals Paulus in vers 8 zegt: uw liefde in de Geest. Een liefde die door de Geest van God gewerkt is, is het ultieme bewijs dat God in de gemeente aan het werk is.

5b. Het gebed

Nadat Paulus God gedankt heeft, begint hij voor de gemeente te bidden. In vers 9 lezen we: ‘Daarom houden wij niet op voor u te bidden en te smeken’. Het woordje ‘daarom’ is opvallend. God is aan het werk in de gemeente. Er is groei geloof, hoop en liefde. Waarom dan dit gebed? Veel voorbede in de gemeente richt zich op de problemen die er zijn. Als mensen ergens gebed voor vragen, heeft dat 9 van de 10 keer te maken met zorgen en noden, met dingen die niet goed zijn. Nee, zegt Paulus, ik focus mijn gebed op wat goed gaat. Want daar zal de satan altijd zijn pijlen op richten. Waar succes is. Waar zegen is. De duivel richt zijn pijlen op een kerk die leeft, niet op een dode en kwijnende kerk. Een kerk die goed gaat, heeft veel meer gebed nodig! Want ze loopt het risico van voldaanheid, van achterover leunen, van gearriveerd zijn. Dan is de tegenstander er als de kippen bij.

Ik las een verhaal uit de tijd van de negerhut van oom Tom. In het zuiden van de VS, ging een boer uit jagen en nam zijn slaaf mee. Deze was een neger-christen. Vaak zong hij liederen tijdens zijn werk. Over Jezus en over geestelijke strijd. Zijn meester moest niet zoveel hebben van strijd en van de duivel. Hij geloofde er niet. Op een keer was hij aan het jagen en had geluk. Hij schoot in een keer twee volgens neer. De ene was dood en viel naar beneden, de andere was alleen gewond en bewoog nog. De slaaf ging op pad om het dode dier op te halen. Maar toen riep de meester  hem toe: je moet niet achter het dode dier aangaan, maar achter het dier dat nog leeft.  Toen draaide de slaaf zich om en zei tegen zijn meester: zie u het, dat doet de duivel precies zo. Hij richt zich niet op dode kerken en christenen, maar op levenden. Daar waar groei is, waar God zijn kerk bouwt, daar probeert hij te stoken en verdeeldheid te brengen.

Dat is de reden dat Paulus voor de gemeente bidt. Juist omdat er groei is, is er ook veel gebed nodig. Waar bidt Paulus voor? Als je bidt voor anderen kun je dat op drie manieren doen: (a) Je kunt God vragen voor dingen die zij graag willen ontvangen. Maar dan loop je het risico als het gebed wordt verhoort, alles in hun leven bij het oude blijft; (b) Je kunt God vragen te doen wat wij graag in die ander willen zien: God maak haar meer geduldig, open zijn ogen dat hij ziet dat hij fout is. Dan loop je het risico dat je God via die ander gaat manipuleren; het derde is (c) dat je God vraagt wat Zijn wil is voor het leven van die ander. Dat is wat Paulus hier doet! Hij bidt om twee dingen: dat de mensen Gods wil voor hun leven verstaan (vs. 9) en dat Hij ze de kracht geeft om dat uit te voeren (vs. 11).

Gods wil verstaan. Daar gaat het om zegt Paulus. Daar bid ik voor. Waar moet je dan aan denken? De wil van God kennen we uit het Evangelie. Daarin laat God zien wat hij met ons en deze wereld voorheeft: vergeving, verzoening en vrede, wat allemaal in de persoon van de Here Jezus te vinden is. Maar hier in de context van Kolosse spits Paulus het nog meer toe. Paulus denkt bij Gods wil aan twee dingen: (1) dat je levenswandel zo is, dat je de Heere in alles behaagt. Je kunt als mens jezelf behagen, en doen wat jij fijn vindt, dan sta je zelf in het middelpunt. Je kunt andere mensen behagen, door te zeggen of te doen wat zij fijn vinden; dan ben je anderen aan het pleasen. Maar Paulus wil dat iedereen in de gemeente God pleast. God behaagt. Dat is dat je steeds weer checkt of je goed zit; of het goed is tussen jou en de Heere; of je met de juiste dingen bezig bent: in je leven, op je werk, in de kerk; en dat je je ook door de Heere laat corrigeren, in je denkbeelden en in je gedrag, in de houding naar anderen toe. De Heere behagen. Daar is Paulus gebed vooral opgericht. En het was nodig dat men het in Kolosse hoorde. Misschien is het voor ons ook goed om dat te horen. En naast het behagen van God, noemt Paulus ook (2) dat je leven vrucht draagt. Paulus spitst dat toe op goede werken. Dat zijn geen dingen die je doet om bij God in een goed blaadje te komen. Het zijn ook geen dingen die je doet voor iemand anders. Goede werken, zijn daden die goed zijn in zichzelf. Het heeft te maken met de manier waarop je de dingen doet. Als Jezus in de timmermanswerkplaats een tafel maakt, dan maakt hij geen slechte tafel, maar levert Hij goed werk. De tafel is mooi afgewerkt. Alle details kloppen. De tafel is niet scheef en snel in elkaar geflanst. Nee, Jezus levert goed werk. Dat is wat Paulus bovenal van belang vindt, dan elke gelovige daarin groeit, dat in zijn woorden en daden iets van de goedheid van God zichtbaar wordt. Dat iets van het leven van de Here Jezus doorschittert in de gelovige.

Kracht. Daar bidt Paulus om. Dat God de gelovigen kracht geeft, om te groeien in het behagen van God en het doen van wat goed is. Met volharding en geduld. Zo wordt de gemeente opgebouwd en God verheerlijkt.

5c. Opnieuw dank

Dan komen we bij het laatste punt van het gebed. Paulus sluit zijn gebed af met dank. De voorbede staat ingeklemd tussen de dank. Ook dat is een les. Als je voor mensen of voor een gemeente bidt, moet je na afloop van het gebed God ook danken. In een atmosfeer van dank en van verwondering over wie God is, krijgt de genade een plek en worden gebeden verhoord.

Waar dankt Paulus tenslotte voor? Hij wijst de gemeenteleden op wat ze met elkaar gemeen hebben. Namelijk, dat iedereen die Jezus liefheeft en in Hem gelooft, door Gods genade uit het rijk van de duisternis verlost is en overgezet is in het koninkrijk van de Here Jezus. Het koninkrijk van Gods geliefde Zoon.  Vrijgekocht, omdat Jezus de prijs betaalde. Van nature in de duisternis. Geestelijk, mentaal en fysiek in een verloren toestand. Zonder hoop en zonder God in deze wereld. Maar toen Jezus hun leven binnenkwam, veranderde dat alles. Zoals Israël bevrijd werd uit Egypte en door God gebracht in het beloofde land, zo ook hier: de macht van de satan is gebroken, de duisternis heeft plaats gemaakt voor licht.

Paulus dankt God daar intens voor. Het is alsof hij wil zeggen: weet waar je vandaan komt, hoeveel God voor jou heeft moeten doen, dat is wat je samen gemeenschappelijk hebt. Toch? Je gelooft toch wel in de Here Jezus? Ben je die grens ook al gepasseerd? De grens tussen het land van de dood en het land van het leven, dat is de vergeving van de zonden. Je gaat de grens door, als je in de ontmoeting met Jezus, de rugzak van je zonden kwijt raakt. Dat is zo geweldig bevrijdend. Jezelf vergeven is niet eenvoudig; anderen vergeven is ook heel erg moeilijk; maar dit is toch wel het grootste wonder: dat God je vergeeft, dat Hij in de Here Jezus de rekening vereffent en alles uitwist. Je zonden, ik zal ze nooit meer gedenken. In de diepten van de zee geworpen en Hij heeft er een bordje bij geplaatst, zei Corrie ten Boom: verboden te vissen! Nooit meer komt Hij erop terug. Niets is zo bevrijdend als dat. Paulus dankt er voor. Het heeft zijn leven veranderd.

Dat zal bij ons niet anders zijn. Als je Gods vergeving ontvangt, ga je anders in het leven staan. Naar God toe: dankbaar. Naar anderen toe: mild en gunnend. Als het voor jou kan, kan het ook voor die ander.

Een weet u, vergeving geeft aan je gebed ook zo’n geweldige kracht. Als je vergeven bent, als je onderdeel bent van dat Rijk van Gods geliefde Zoon, van het beloofde land, als je leeft in Gods licht, dan kun je pas echt voor anderen bidden. Met onderscheiding. Met kracht. Ja ook dat, want als je bidt, spreek je met je hemelse Vader. Met die Vader, die ons met Christus alle dingen wil schenken. Hem zij de eer en de lof, tot in eeuwigheid.

Amen